Ik heb eigenlijk wel
vooral mooie en fijne herinneringen aan mijn tijd bij de Gentse Universiteit.
Zowel aan de periode als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Nucleaire Wetenschappen (INW),
als aan de periode als assistent bij de prof Fysica aan de faculteit Diergeneeskunde.
Mijn carrière bij het INW
heb ik eigenlijk nooit echt helemaal “au
sérieux” kunnen nemen. We (of althans toch sommigen) probeerden ons wel “belangrijk” te voelen. Maar al bij al
was het maar wat gepruts in de marge, “spielerei”.
Wetenschappelijk onderzoek waar eigenlijk niemand zat op te wachten en waar in
de hele wereld vermoedelijk geen 1000 mensen in geïnteresseerd waren. Mijn werk
als assistent vond ik heel wat waardevoller, het was ook veel “dankbaarder”. De studenten in de
richtingen Farmacie, Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, en
Diergeneeskunde waren door de band genomen maar weinig in Fysica
geïnteresseerd. En bij een aantal van hen had ik grote twijfels omtrent hun
intellectuele capaciteiten om de studies tot een goed einde te brengen, maar er
waren er toch enkele bij die heel hard hun best deden en de geboden studie-hulp
heel erg waardeerden. En dat gaf een heel goed gevoel.
Ja, dat was een fijne
periode. Zonder stress ook. Bovendien hadden we de luxe dat onze werkuren heel
flexibel waren. Dat betekende onder andere dat ik ’s morgens niet bijzonder
vroeg op het werk moest zijn. En omdat we ondertussen al naar Merelbeke
verhuisd waren en ik met de fiets in hooguit 15 minuten in de Ledeganckstraat
stond, hoefde ik ’s morgens niet persé vroeg uit mijn bed.
En daar was ik bijzonder
dankbaar voor, want mijn nachten waren niet bepaald ongestoord. Ons gezin was
ondertussen uitgebreid met een zoontje, en die sliep tijdens zijn eerste
levensjaren zo goed als nooit. Zeker ’s nachts niet. Wat betekende dat ik ’s
nacht ook niet sliep, of toch niet erg veel. Het grootste deel van de nacht
liep ik met onze baby rond om hem in slaap te wiegen. Maar tot mijn grote
frustratie verdween zijn slaapneiging zodra hij in zijn bedje gelegd werd, en
ik mocht nog wat langer, of opnieuw, rond dwalen met een baby in mijn armen.
Dat ik dus niet echt vroeg uit de veren moest, was een zegen voor mijn
uitgeputte lichaam en ziel.
Diezelfde bedenkingen heb
ik nu ook met mijn pensionnering: ik hoef niet meer persé vroeg op te staan, ik
kan in bed blijven liggen zo lang ik wil. En dat is maar goed ook, want mijn
nachten zijn, zoals ik eerder al eens verteld heb (op 4 februari 2021, in mijn
oude blog), nu al even rusteloos als toen met onze eerste baby.
Ik begin er nochtans
meestal met goeie moed aan. Tussen half twaalf en twaalf uur ga ik, redelijk
ontspannen en moe, naar bed. Maar zodra ik in dat bed ga liggen, is het al om
zeep. Het maakt daarbij totaal niets uit hoe vroeg of hoe laat ik ga slapen;
het maakt ook niets uit hoe moe ik wel ben, of hoe ontspannen of gespannen. Van
het moment dat ik mijn bed aanraak, of zelfs maar aanstalten maak om onder de
dekens te kruipen, begint alles te “kriebelen”
en ambetant aan te voelen. Ik vermoed dat ik een soort “bed fobie” heb. Daar bestaat trouwens, zoals ik onlangs ontdekt
heb, een geleerde term voor: “somnifobie”,
dat is “de angst om niet goed in slaap te kunnen komen of de angst om niet goed door te kunnen slapen.” Een fobie als deze zou te herleiden zijn
naar een trauma dat op jonge leeftijd is gebeurd. Arme ik! ("Poor pitiful me", zoals Warren Zevon het indertijd geformuleerd had.)
Na een kwartier begint
mijn linkerknie al op te spelen, en na een half uur is het knagende en
brandende gevoel niet meer te harden. Dan weet ik al dat het een hopeloze
onderneming wordt. Rond half één sta ik dus opnieuw beneden. Tot één uur ofzo,
en dan volgt de tweede poging. Die al even faliekant uit draait: om half twee
zit ik moedeloos weer beneden. En zo gaat dat verder tot een uur of drie. Als
het een beetje mee zit, val ik tegen half vier dan toch in slaap. Tot zeven
uur, als ik een goede nacht heb. Want dan ontwaakt mijn artrose-knie opnieuw.
Maar ik hoef niet persé
op te staan, en blijf nog wat liggen. Met een beetje geluk val ik zelfs weer in
slaap. Tot acht uur of misschien zelfs tot half negen. Want ik ben met
pensioen: ik kan blijven liggen zo lang ik wil. En als ik overdag half slaperig
rondloop, dan kan dat helemaal geen kwaad.
En dus maak ik me er nu niet heel erg druk meer over als ik weer eens niet kan slapen. Als ik ’s
nachts de slaap niet vind, dan slaap ik “morgen”
wel.
Ik was 37 jaar geleden al
een “ervaringsdeskundige”, en dat
komt me nu goed van pas…
Reacties
Een reactie posten