Ons vader was een groot
tuinliefhebber en -kenner. Al van toen hij nog heel jong was.
Als klein manneke droomde
hij ervan om naar de tuinbouwschool te mogen gaan. Maar de oorlog (niet die in
Oekraïne, maar wel de vorige wereldoorlog) heeft daar anders over beslist. Op
zijn veertiende verjaardag mocht hij in de fabriek gaan werken om mee
kostwinner te zijn voor het gezin. Ze waren met vier jongens bij ons vader thuis,
en ons vader was de jongste. Maar de oudste had moeten onderduiken voor “den Duits”, de tweede werd in de loop
van de oorlog opgepakt om in Duitsland te gaan werken. De derde zoon was “de slimste” van allemaal, en die was
ondertussen aan zijn middelbare studies bezig in het college. En dus moest ons
vader, zodra de wet dat toeliet, mee helpen zorgen voor brood op de plank. Weg
zijn droom van een toekomst als tuinier of hovenier.
Maar de dromen waren niet
dood. En toen hij eenmaal getrouwd was en onze ouders een eigen huisje konden
kopen, was daar gelukkig een kleine tuin bij waarin hij zich kon uitleven. En
later is hij ook nog allerlei groenten en vruchten gaan telen op braakliggende
stukjes grond van een vriend of familielid. Dat heeft hij trouwens gedaan zoals
alles wat hij deed: zonder reserve, zonder beperkingen, zonder matiging. Zodat
wij thuis bij momenten gezegend waren met een overdaad aan aardappelen, kolen,
wortels, boontjes, rabarber, aardbeien, tomaten, en andere seizoensgebonden
heerlijkheden.
Ondertussen bleef
het tuiniersgevoel kriebelen. En zijn immense nood aan sociale contacten. Zodat
hij op het idee gekomen is om in Marke een afdeling van “Het Werk van den Akker” op te starten. Dat was/is een vereniging
(die tegenwoordig “Tuinhier” heet,
als ik me niet vergis) voor mensen met groene vingers en/of voor mensen die
graag zelf hun eigen groenten en zo willen kweken omdat alles in de winkel veel
te duur is, of omdat het voor hen een ideale vorm van ontspanning is. De
vereniging kende een enorme bloei, vooral in de jaren zestig/zeventig van de
vorige eeuw. Heel veel dorpsgenoten waagden zich toen ook aan een moestuin, en
sloten zich enthousiast bij de vereniging aan.
Eén van de hoogtepunten
van het werkjaar van “Het Werk van den
Akker” was de jaarlijkse gezamenlijke aankoop van zaden. Alle leden kregen
een bestelformulier in de bus waarop ze hun zaadjes voor de komende lente
konden bestellen. Alle aanvragen werden dan samen gevoegd en de vereniging
kocht de gewenste zaadjes “in bulk” (goedkoper)
aan bij een groothandel. Als dat geleverd was, moesten de voorraden verdeeld
worden over de vele aparte bestellingen.
En daarbij werden wij ook
“opgevorderd”, mijn oudste broer en
ik. Niet dat we dat heel erg vonden, want dan mochten we een hele avond bij “de grote mensen” doorbrengen. En we
mochten uitzonderlijk lang opblijven. Want die verdeling was een werk van vele
uren. Midden de jaren zestig waren er, als ik me goed herinner, misschien wel
honderd leden. Voor wie we talloze zakjes moesten vullen: 1 gram ajuinzaadjes,
2 gram wortelzaadjes, 1 gram zaadjes voor radijzen, 1 gram voor savooikool, 10
gram voor sperziebonen, 20 gram voor erwtjes, 5 gram tomatenzaadjes, enzovoort
enzoverder. We hadden daar een soort apothekersweegschaal voor, om die
piepkleine hoeveelheden af te wegen. Die moesten dan in kleine witte zakjes. En
voor elk lid dat een bestelling geplaatst had, werd een bruine zak voorzien om
de kleine zakjes met zijn aankopen weg te bergen. Het was best wel lastig voor
ons, want we moesten heel erg geconcentreerd blijven en de juiste hoeveelheid
voor de juiste klant afwegen. Maar we vonden het heerlijk. (En nee, de walm van
de sigaretten stoorde ons niet…)
Heel veel mensen zijn
toen dankzij het enthousiasme van ons vader aan het tuinieren gegaan en konden achteraf
(meestal) vol trots de vrucht van hun arbeid met hun gezin delen. Iets waar ze
anders vermoedelijk nooit toe zouden gekomen zijn. Toch wel een verwezenlijking
waar hij best trots op mocht zijn. Ook al vond ons moeder al dat vergaderen van
hem nooit echt fijn, want zo heeft zij veel avonden alléén mogen doorbrengen.
Ons vader heeft de Markse
afdeling heel lang geleid, tot ieders tevredenheid. Maar toen hij fysiek
achteruit begon te gaan, en zijn activiteiten op dokters bevel moest afbouwen,
heeft hij dat moeten stopzetten. Hij is met stille trom uit het bestuur en uit
de vereniging verdwenen. En jammer genoeg heeft hij van de resterende
bestuursleden nooit écht de erkenning en waardering gekregen die hij verdiend
had. Wat hem overigens tegenover zijn opvolgers behoorlijk bitter heeft
gestemd.
Dat lijkt een beetje zijn
lotsbestemming geweest te zijn, van ons vader: heel zelden heeft hij de
erkenning of waardering of dankbaarheid gekregen die hem toe kwam. Ook niet na
zijn “carrière” als vakbondsmilitant
bij de (schuim)rubberfabriek waar hij lange jaren gewerkt heeft, bijvoorbeeld.
Ik vermoed dat dit voor een deel te maken had met zijn gebrek aan talent voor “diplomatieke omgang” met de mensen. Maar
het toont vooral hoe kort het geheugen van de mensen wel is voor de goeie en
mooie dingen die je doet.
Reacties
Een reactie posten