De Aardkinderen

Ik ben opnieuw de boeken van de roman-serie “De Aardkinderen” aan het lezen. Voor de derde keer al. Voor wie die boeken niet kent: het is een liefdesverhaal dat zich afspeelt in de Prehistorie, ergens rond 30.000 voor onze jaartelling, tijdens een korte “interstadiale” periode in de “Würm”-ijstijd die de Aarde toen in een ijzige ban hield. Het verhaalt over een meisje van de soort “Homo Sapiens” dat opgegroeid was in een stam van Neanderthalers (denk ik, hoewel dat in de boeken niet expliciet vermeld wordt). Omdat ze totaal “anders” was, werd ze in het begin als “ziekelijk” en “minderwaardig” beschouwd, en omdat ze zich niet kon plooien naar de vaste gewoonten van de “Stam”, werd ze uiteindelijk uitgestoten. (Wat al bij al ook vandaag nog erg bekend in de oren klinkt.) Op haar eenzame zwerftochten heeft ze dan een man van “haar soort” ontmoet en ze zijn op elkaar verliefd geworden. Al kende hun relatie de eerste maanden erg problematische periodes door de communicatiestoornissen als gevolg van haar “stam”-achtergrond en zijn sociale onaangepastheid.

De boekenreeks was een gigantisch succes. Miljoenen boeken van de serie zijn verkocht, en de schrijfster heeft zelfs enkele populariteitsprijzen in de wacht gesleept. Hoewel ik nu moet toegeven dat ik de boeken behoorlijk saai vind, ontzettend lang uitgesponnen en met oeverloze uitweidingen waarin de schrijfster vooral haar kennis van de planten- en dierenwereld van die tijd lijkt te willen demonstreren. Hoe krijg je anders zes boeken van meer dan 600 bladzijden gevuld?

Wat ik nogal merkwaardig vind, is dat die boeken door iedereen gelezen worden, door iedereen mogen gelezen worden. Er is geen leeftijdsbeperking, geen waarschuwing voor (te) jonge lezers, terwijl de boeken nochtans heel veel seksscènes bevatten, die echt heel expliciet beschreven worden. De schrijfster heeft het over “zijn enorm orgaan” en over “haar natte spleet”, en ze beschrijft uitgebreid en erg beeldend hoe hij haar vagina likt, of hoe zij hem afzuigt. Passages zoals de volgende komen echt wel veelvuldig voor, en lijken eerder thuis te horen in één van de provocerende romans van Jef Geeraerts: “Hij voelde haar plotselinge natte afscheiding en kwam, haar verlangen naar hem aanvoelend, overeind en omklemde zijn begerige speer om die haar diepe, hem gretig verwelkomende schacht binnen te leiden. Ze voelde hem binnendringen en kwam omhoog om hem tegemoet te komen toen hij toestootte. De omhelzing van haar warme plooien omsloot hem en hij drong diep naar binnen, zonder angst dat zijn grootte haar te veel zou zijn.” Maar blijkbaar worden die veelvuldige seksscènes door iedereen als geheel passend beschouwd binnen de context van de verhalen. Wellicht omdat de passie die ze voor elkaar voelden zo cruciaal is in het verhaal, of omdat in de tijdsgeest van toen (volgens de schrijfster) de “Gave van het Genot” zowat de kern van hun bestaan uitmaakte.

Wat in die boeken heel sterk aan bod komt, is het geloof, in die tijd, in de tussenkomst van de “geesten”. Hoe ze ook genoemd werden: “Totems” of “de Aardmoeder” of “Mut”. Alles wat gebeurde werd toegeschreven aan de invloed en tussenkomst van een “totem” of van “de Moeder”. Niets van wat gebeurde, was “louter toevallig”. “Geluk” of “tegenslag” bestond niet, het was “de Moeder” of de “Totem” die had ingegrepen. Vanaf de conceptie van een nieuw mensje tot de dood: het was de “Totem” of “de Moeder” die het bewerkstelligd had. (Opnieuw: althans volgens de schrijfster.)

Eigenlijk is dat een opvatting die tot voor kort ook bij ons dominant was, en die nog altijd geldt bij alle sterk-gelovige mensen en gemeenschappen: “Alles is het gevolg van goddelijke tussenkomsten.” In “De Aardkinderen” is het “de Moeder” die geeft en neemt. En wie “door de Moeder begunstigd is”, of in de terminologie van de Stameen sterke totem heeft”, weet dat dit veel vreugde maar ook veel beproevingen met zich mee brengt. Dat lijkt een vaste overtuiging geweest te zijn bij die mensen: het onheil dat ons overkomt, is bedoeld als een “beproeving” om te testen of we de gunsten van de “totem” of “Moeder” wel waard zijn. Ook dát is een opvatting die vroeger heel sterk benadrukt werd in onze christelijke opvoeding.
We weten ondertussen wel al beter, neem ik aan. Onheil, ziekte, tegenslag, dat zijn geen “beproevingen” die God ons oplegt en die moeten aantonen dat we Zijn Liefde waardig zijn. Het is gewoon brute pech. Of het is het gevolg van de egoïstische wreedheid van de medemens. Dat iemand in een land als Jemen geboren wordt en daardoor geen enkele toekomst heeft, dat is niet “de wil van God”, dat is brute pech.

Vreemd eigenlijk, hoe wij, moderne en rationele mensen, nog altijd diezelfde overtuigingen willen koesteren dat een “hoger wezen” ons wel en wee bepaalt. Een “hoger wezen” tot wie we kunnen “bidden” om steun of om hulp in barre tijden, of wie we in elk geval de “schuld” kunnen geven als het leven tegen zit. Ik vermoed dat we daar evenzeer als onze verre voorvaderen nood aan hebben. Om ons leed gemakkelijker te kunnen dragen? Het staat trouwens ook letterlijk zo beschreven in één van die boeken: “Er schuilde troost in de gedachte dat een onzichtbaar geestenrijk zich van hun bestaan bewust was, zich betrokken voelde bij wat ze deden, en misschien hun schreden leidde. Zelfs een strenge of vijandige geest die voldoende belangstelling had, was beter dan harteloos te worden genegeerd door een harde, onverschillige wereld waarin hun leven volledig in eigen handen lag, met niemand tot wie zij zich in tijden van nood konden wenden.”

Reacties

Populaire posts van deze blog

Welcome Home

School

Diagnose