De Aardkinderen
Ik ben opnieuw de boeken van de roman-serie “De Aardkinderen” aan het lezen. Voor de derde keer al. Voor wie die boeken niet kent: het is een liefdesverhaal dat zich afspeelt in de Prehistorie, ergens rond 30.000 voor onze jaartelling, tijdens een korte “interstadiale” periode in de “Würm”-ijstijd die de Aarde toen in een ijzige ban hield. Het verhaalt over een meisje van de soort “Homo Sapiens” dat opgegroeid was in een stam van Neanderthalers (denk ik, hoewel dat in de boeken niet expliciet vermeld wordt). Omdat ze totaal “anders” was, werd ze in het begin als “ziekelijk” en “minderwaardig” beschouwd, en omdat ze zich niet kon plooien naar de vaste gewoonten van de “Stam”, werd ze uiteindelijk uitgestoten. (Wat al bij al ook vandaag nog erg bekend in de oren klinkt.) Op haar eenzame zwerftochten heeft ze dan een man van “haar soort” ontmoet en ze zijn op elkaar verliefd geworden. Al kende hun relatie de eerste maanden erg problematische periodes door de communicatiestoornissen als gevolg van haar “stam”-achtergrond en zijn sociale onaangepastheid.
De boekenreeks was een gigantisch succes. Miljoenen boeken van de serie zijn verkocht, en de schrijfster heeft zelfs enkele populariteitsprijzen in de wacht gesleept. Hoewel ik nu moet toegeven dat ik de boeken behoorlijk saai vind, ontzettend lang uitgesponnen en met oeverloze uitweidingen waarin de schrijfster vooral haar kennis van de planten- en dierenwereld van die tijd lijkt te willen demonstreren. Hoe krijg je anders zes boeken van meer dan 600 bladzijden gevuld?
Wat in die boeken heel sterk aan bod komt, is het geloof, in die tijd, in de tussenkomst van de “geesten”. Hoe ze ook genoemd werden: “Totems” of “de Aardmoeder” of “Mut”. Alles wat gebeurde werd toegeschreven aan de invloed en tussenkomst van een “totem” of van “de Moeder”. Niets van wat gebeurde, was “louter toevallig”. “Geluk” of “tegenslag” bestond niet, het was “de Moeder” of de “Totem” die had ingegrepen. Vanaf de conceptie van een nieuw mensje tot de dood: het was de “Totem” of “de Moeder” die het bewerkstelligd had. (Opnieuw: althans volgens de schrijfster.)
Vreemd eigenlijk, hoe wij, moderne en rationele mensen, nog altijd diezelfde overtuigingen willen koesteren dat een “hoger wezen” ons wel en wee bepaalt. Een “hoger wezen” tot wie we kunnen “bidden” om steun of om hulp in barre tijden, of wie we in elk geval de “schuld” kunnen geven als het leven tegen zit. Ik vermoed dat we daar evenzeer als onze verre voorvaderen nood aan hebben. Om ons leed gemakkelijker te kunnen dragen? Het staat trouwens ook letterlijk zo beschreven in één van die boeken: “Er schuilde troost in de gedachte dat een onzichtbaar geestenrijk zich van hun bestaan bewust was, zich betrokken voelde bij wat ze deden, en misschien hun schreden leidde. Zelfs een strenge of vijandige geest die voldoende belangstelling had, was beter dan harteloos te worden genegeerd door een harde, onverschillige wereld waarin hun leven volledig in eigen handen lag, met niemand tot wie zij zich in tijden van nood konden wenden.”
Reacties
Een reactie posten